Velen zullen het grotendeels oranje gekleurde boekwerkje ‘Sammlung
geologischer Führer, Band 48: Aachen und Umgebung, Nordeifel und
Nordardennen mit Vorland’ van Dieter Richter kennen, dat voor het
eerst uitkwam in 1969 en voor het laatst verscheen in 1985, in
bewerkte vorm. Voor wie nog geïnteresseerd is in deze publicatie – ze
is nog te verkrijgen voor € 25, maar feit is wel dat de informatie
voor de locaties verouderd is. In de veertig, respectievelijk 25, jaar
die verstreken zijn sinds de eerste en laatste druk, is er veel
veranderd. Nu is er een nieuwe uitgave voor dit geologisch zeer
interessante gebied. Telde het originele boekwerkje van Richter nog
iets meer dan 300 pagina’s, de nieuwe schrijver, Roland Walter,
professor geologie en paleontologie aan de RWTH Aachen, heeft het wat
uitgebreider gedaan. Dit had tot gevolg dat er nu twee werkjes liggen:
Walter, R. (2010a). Sammlung Geologischer Führer. Band 100: Aachen und
südliche Umgebung, Nordeifel und Nordost-Ardennen, viii + 360
pp. (ISBN 978-3-443-15086-0), € 29,90.
Walter, R. (2010b). Sammlung Geologischer Führer. Band 101: Aachen und
nördliche Umgebung, Mechernicher Voreifel, Aachen-Südlimburger
Hügelland und westliche Niederrheinische Bucht, viii + 214 pp. (ISBN
978-3-443-15087-7), € 25,90.
Band 100 is, grofweg, gewijd aan het gebied tussen Aken, Eupen,
Malmédy en Schleiden, terwijl Band 101 dat tussen Aken, Mechernich,
Jülich en Maastricht beschrijft. In totaal dus 574 pagina’s en
daardoor bijna dubbel zo dik dan de oude versie. Behalve de tweedeling
en het grotere aantal bladzijden vallen bij een eerste vluchtige
doorbladeren vooral twee dingen op. Ten eerste zijn in de nieuwe
boeken in het midden veel kleurenfoto's opgenomen:102 stuks in Band
100 (+ 122 z/w afbeeldingen) en 77 in Band 101 (+ 76 z/w
afbeeldingen). De oude publicatie is geheel zwart/wit en bevat vrijwel
geen foto's. Door de kleurenfoto's wordt sneller visueel interesse
gewekt, wat er ook toe kan leiden dat men delen van de boeken nader
bekijkt die men in eerste instantie misschien als minder interessant
beschouwt. De link tussen foto's en tekst is meestal door de
vermelding van het excursiepunt heel duidelijk, soms echter helaas
niet gegeven. Ze hebben alle een kort onderschrift, maar de volgorde
is mij niet duidelijk geworden. Ten tweede zijn er, in tegenstelling
tot de voorgaande publicatie, geen uitklapbare kaarten en grafieken
meer opgenomen. Dit maakt de boeken robuuster en daardoor geschikter
om mee op pad te nemen, wat door het formaat van 19,5 x 13,5 cm (niet
verandered ten opzichte van het oude) zeer goed mogelijk is. Een klein
nadeel is echter dat een grotere overzichtskaart ontbreekt; kleinere
kaarten zijn er echter wél. Er wordt ook duidelijk aangegeven welke
geologische en topografische kaarten de besproken gebieden
bestrijken. De boeken hebben een zachte, geplastificeerde kaft.
Dat deze boeken vooral bedoeld zijn om mee op stap te gaan blijkt
naast de titel ook duidelijk uit de inhoudelijke opzet. Richter’s boek
had ook al dit doel, maar de algemene hoofdstukken vulden 178
bladzijden, in tegenstelling tot de 80 die de excursies beschrijven,
en zijn vooral naar geologische systematiek ingedeeld. Ook de daar
beschreven excursies volgen in grote lijnen deze indeling. Walter
heeft grotendeels voor een andere aanpak gekozen. De indeling van de
boeken is vooral geografisch, waarbij de opeenvolging van de
beschreven gebieden wel grotendeels op bijeenhorende geologische
eenheden gebaseerd is, waarbij een overlap natuurlijk niet uit te
sluiten is. Zo beschrijft hij in Band 100 het zuidelijke Akense gebied
waar vooral de lagen tot het Krijt voorkomen en in Band 101 het
noordelijke waar vooral Krijt en jongere lagen dagzomen. Hierbij
beschrijft hij in het algemene deel met name de geologische
ontwikkelingen in bepaalde gebieden zodat men hiervan een indruk
krijgt in plaats van een algemeen geologisch systematisch
overzicht. De excursies zijn geheel geografisch ingedeeld wat als
voordeel heeft dat men een bepaald gebied kan selecteren voor een
bezoek. In pagina’s uitgedrukt ziet dat er als volgt uit: Band 100 met
97 algemene, 28 foto- en 217 excursiebladzijden (12 excursies); Band
101 met 58 algemene, 22 foto- en 120 excursiebladzijden (7
excursies). Deze grote verschuiving van het aantal bladzijden van
algemeen naar excursie is enerzijds het gevolg van het grote aantal
excursiepunten dat beschreven wordt maar ook vanwege het feit dat er
vaak een uitgebreidere uitleg staat. Er wordt bij wijze van spreken
veel ter plekke uitgelegd waardoor de informatie ook meer binding met
de te bezoeken locaties heeft. Waar Richter nog routes beschrijft die
men volgt en hierbij zelfs tekstpassages als ‘Zurück zum Bus und
Weiterfahrt’ gebruikt, kiest Walter voor een andere aanpak. Bij elk
excursiegebied is een kaartje afgebeeld met de diverse exursiepunten
die alle naast de beschrijvende tekst een korte omschrijving en
geo-coördinaten hebben waarmee ze gelocaliseerd kunnen worden. De
volgorde is wel grotendeels zoals ze goed te bereiken zijn; hij heeft
echter bewust geen dagetappes vastgelegd. Men kan zelf een
interessegebied en de verschillende excursiepunten uitzoeken. Dit komt
ook meer overeen met de praktijk: al naar gelang de interesse zal men
verschillend lang op een bepaalde plek willen blijven en daardoor zijn
routes die door iemand gepland zijn meestal niet bruikbaar. Walter
schrijft over ‘Exkursionen’ en ‘Route’, waar hij beter
‘Exkursionsgebiete’ en ‘Exkursionspunkte’ had kunnen gebruiken omdat
dit door de (volgens mij zinvollerwijze) niet aanwezige
routebeschrijvingen de inhoud van het excursiedeel beter
beschrijft. Doordat diverse excursiegebieden aan elkaar grenzen en
deels overlap vertonen, zal men bij een gepland bezoek aan een gebied
eerst moeten kijken welke excursiepunten van welke excursiegebieden in
aanmerking komen. Men zal dus bij een excursiegebied-overschrijdend
bezoek de excursiepunten die bezocht worden op een topografische kaart
in moeten tekenen om een overzicht te hebben. Hierbij helpen de
aanwezige kaartjes en is het vooral gemakkelijk dat de excursiepunten
allemaal een eigen korte code hebben die men bij zelf ingetekende
punten kan noteren, waardoor ze vlot in de boeken terug te vinden
zijn.
Band 101 bestrijkt ook uitgebreider dan voorheen het Limburgse gebied,
maar deze beschrijvingen zullen bij een tweede druk, voor een deel,
bewerkt moeten worden. Naast vele onbegrijpelijke redactionele
missers, zoals zeer veel foutief geschreven plaatsnamen en een soms
verwarrende spagaat tussen Nederlandse en Duitse versies van
benamingen, vallen naast enkele onduidelijke omschrijvingen ook op.
Samenvattend maken de boeken dus een goede indruk en kan ik ze
iedereen aanraden die eens in het betroffen gebied onderweg gaat en
meer wil weten over de geologische geschiedenis ervan. De keuze voor
gebiedsomschrijvingen met de nadruk op beschrijvingen van te bezoeken
punten is een goede voor dit soort gidsen die voor het bezoek van de
besproken plekken dienen. Ze beschrijven een gebied dat geologisch
zeer interessant is en ook in overzienbare tijd te bereiken is en
daardoor uitnodigend zijn voor een bezoek. De beschreven boeken zijn
in de boekhandel te verkrijgen, maar ook direct via de uitgever
(orders@schweizerbart.de). Nadere informatie, onder andere over de
gedetailleerde inhoud ervan, is te vinden op www.schweizerbart.de
Rudi W. Dortangs
sprekende bodem Jaargang 54, nummer 2, 2010, p. 55-57